Wat ik tijdens de COVID-19-lockdown geleerd heb over taalontwikkeling – Deel 3: Tweetaligheid is wat je ervan maakt

/

Oh, de lockdowns… Gelukkig was de laatste lockdown alweer meer dan een jaar geleden (op het moment van schrijven). Hoewel het soms een uitdaging was om zoveel thuis te zijn, kon ik door de lockdown ook veel meer tijd met mijn dochter doorbrengen. In mijn laatste twee blogs (hier en hier) heb ik verteld hoe mijn toen anderhalf-jaar-oude dochter haar eerste zinnen begon te begrijpen en produceren. Nu ze een pittige driejarige is, praat ze non-stop en schakelt ze tussen twee talen.

Thuis leert ze Duits en op het kinderdagverblijf leert ze Nederlands. Tijdens de twee maanden waarin de kinderopvang was gesloten tijdens de laatste lockdown werd Duits de enige taal waaraan ze werd blootgesteld. Af en toe videobelde ze met haar grootouders, die haar, in het Duits, boeken voorlezen. Dit had tot gevolg dat haar gebruik van het Duits omhoog schoot; het was vrijwel de enige taal die ze nog sprak. Ik maakte me zorgen over hoe het haar zou vergaan als ze weer naar de crèche zou gaan. De eerste weken terug op de kinderopvang waren inderdaad zwaar. Gelukkig begrepen haar verzorgers elke keer wat ze probeerde te zeggen en binnen de kortste keren sprak ze weer Nederlands. Nu, met drie dagen op de crèche en de rest van de tijd thuis, hoort ze nog altijd meer Duits dan Nederlands – toch kiest ze er vooral voor om Nederlands te spreken. Mijn bezorgdheid is dus 180 graden omgedraaid: waarom spreekt ze opeens geen Duits meer?

Toen ik mijn zorgen deelde met Sharon Unsworth, die als universitair hoofddocent aan de Radboud Universiteit onderzoek doet naar tweetaligheid bij kinderen, was ze niet verrast. ‘Dit is de grootste zorg van ouders die tweetalige kinderen opvoeden’, vertelde ze mij, ‘maar geef de hoop niet op!’ Ze legde uit dat het eigenlijk heel gewoon is dat jonge kinderen meestal in de meerderheidstaal spreken (dat wil zeggen, de taal die door de meerderheid van de mensen in een bepaald land wordt gesproken). Hoewel mijn dochter dus het merendeel van de week Duits om zich heen hoort, zal ze elke keer als we naar de winkel, speeltuin of bibliotheek gaan van zowel anderen als van haar ouders Nederlands horen. Nederlands is simpelweg meer aanwezig in haar leven. Unsworth merkte verder op dat dit patroon van het gebruik van de meerderheidstaal bij veel kinderen die tweetalig opgroeien voorkomt, ongeacht de mate waarin hun twee (of meer) talen vergelijkbaar zijn met elkaar. Maar Unsworth vertelt ook dat tweetaligheid erg dynamisch is en het dus niet altijd zo is dat een kind liever de meerderheidstaal spreekt; soms spreekt een kind haar erfgoedtaal ineens weer meer (‘erfgoedtaal’ verwijst naar de taal die thuis wordt gesproken).

‘Dus moet ik haar Duits stimuleren?’ vroeg ik Unsworth. Als tegenvraag vroeg ze mij wat ik voor mijn dochter zou willen wanneer zij ouder is. Ik antwoordde dat ik wil dat mijn dochter zinvolle connecties kan vormen, niet alleen met de Nederlandstalige mensen met wie ze dagelijks omgaat, maar ook met onze vrienden en familie die geen Nederlands spreken. Unsworth legde uit dat door alleen meerdere talen tegen een kind te spreken, we niet kunnen verwachten dat het moeiteloos beide talen leert en vloeiend blijft spreken. Vooral als een kind in de moedertaal naar school gaat, kan het de moeite waard zijn om extra in de andere taal te investeren. Maar hoe? Ik heb zelf ondervonden dat er meer voor nodig is dan mijn dochter simpelweg te vragen om Duits te spreken; wanneer ik haar vraag iets te doen leidt dat er, zoals bij veel driejarigen, juist toe dat ze het niet wil doen! Het stimuleren van taalgebruik vraagt volgens Unsworth om een aanpak op maat, specifiek voor het kind, de middelen, de thuissituatie en de culturele achtergrond. In ons geval herhaal ik vaak in het Duits wat mijn dochter in het Nederlands zegt. Dit stelt haar in staat om de betekenis van het Nederlandse woord direct te koppelen aan de Duitse vertaling en dit moedigt haar ook aan om het gesprek in het Duits voort te zetten. Mogelijkheden creëren waar ze niet op het Nederlands kan overgaan, zoals het bezoeken van familieleden die alleen Duits spreken (vooral als daar ook kinderen zijn), is een andere manier om haar erfgoedtaal te stimuleren.

Iets anders dat me opviel, is dat mijn dochter soms haar talen mengt. Ze zegt dan woorden of zinnen die half Duits en half Nederlands zijn. Ze leerde bijvoorbeeld dat het Nederlandse woord vlinder “vlinder” betekent en creëerde toen het woord Vlinder-Maus om een vleermuis te beschrijven. Dit klinkt vergelijkbaar met Fledermaus, de Duitse vertaling van vleermuis, en was blijkbaar logisch voor haar omdat vlinders en vleermuizen allebei vliegen. Het gebruik van beide talen in dezelfde zin of conversatie, merkte Unsworth op, is op zich geen probleem. In plaats van me zorgen te maken over de taalvaardigheid van mijn dochter als ze haar talen mengt, stelde Unsworth voor dat ik deze vermenging als creativiteit moet zien. ‘Bovendien: wat is nou precies perfect Duits?’ Unsworth heeft natuurlijk gelijk: hoewel ik eentalig ben opgevoed, meng ik mijn Duits nu regelmatig met Engels en Nederlands. ‘Ik denk dat we moeten ophouden de tweetaligen zich aan te laten passen aan een eentalige wereld, en juist de eentaligen moeten laten wennen aan het feit dat het grootste deel van de wereld tweetalig is’, zegt Unsworth.

Volgend jaar begint mijn dochter op de basisschool. Sinds kort is ze ook een grote zus; er bevindt zich nu dus nog een kleine tweetalige taalleerder in ons huishouden. Ongetwijfeld zal de manier waarop zij met elkaar omgaan hun taalgebruik beïnvloeden. Schoolgaande kinderen brengen bijvoorbeeld de meerderheidstaal mee naar huis, wat ertoe leidt dat hun jongere broers en zussen ook een beter ontwikkelde meerderheidstaal hebben. Maar wat betekent dit voor hun erfgoedtaal? Hier komen we terug op het idee van dynamische tweetaligheid: verschillende dingen kunnen relevant zijn op verschillende momenten tijdens het tweetalig leren. De manier waarop ik mijn dochters gebruik van het Duits op dit moment stimuleer, zal waarschijnlijk veranderen wanneer ze naar school gaat. Naarmate ze ouder wordt, zal haar taalgebruik complexer worden. Ze zal ook vaker gesprekken voeren en waarschijnlijk meer talen leren op school. Unsworth vindt het belangrijk om regelmatig stil te staan bij nieuwe omstandigheden die zich voordoen naarmate kinderen opgroeien. Het kan zo zijn dat de eerder gestelde doelen over tweetaligheid met betrekking tot het stimuleren van de erfgoedtaal dan aangepast moeten worden aan de veranderende context. Ik kan in ieder geval niet wachten om te zien hoe de taal van mijn kinderen zich de komende jaren zal ontwikkelen!

Meer weten over tweetaligheid bij kinderen? Luister naar Sharons podcast Kletsheads, beschikbaar in het Nederlands (https://kletsheadspodcast.nl/) en in het Engels (https://kletsheadspodcast.org).

Schrijver: Julia Misersky
Redacteur: Guillermo Montero Melis
Nederlandse vertaling: Ava Creemers
Duitse vertaling: Julia Misersky
Eindredactie: Eva Poort