Taalvaardigheden na een beroerte: patiëntenonderzoek

/

Ongeveer 25-40% van de mensen die een beroerte hebben gehad, hebben problemen met een of meer aspecten van communicatie – bv. spreken, begrijpen, schrijven of lezen. Dit wordt afasie genoemd. Ongeveer 80% van de gevallen van afasie is het gevolg van een beroerte. Afasie komt meestal voor na een beroerte aan de linkerkant van de hersenen, waar de taal zich meestal bevindt. Maar zelfs wanneer kritieke gebieden onomkeerbare schade hebben opgelopen, herstellen patiënten sommige of zelfs al hun taal- en communicatievaardigheden. Hoe kan onderzoek deze patiënten helpen hun communicatievaardigheden te verbeteren?

Reorganisatie van de hersenen

De hersenen kunnen zich reorganiseren na schade. Welk vermogen de patiënt na een beroerte verliest, hangt af van waar en hoe groot de schade is. Specifiek voor taal geldt dat mensen vaak niet of nauwelijks kunnen communiceren direct na een beroerte. Dankzij de flexibiliteit van de hersenen kunnen zij hun vaardigheden binnen enkele weken of zelfs dagen herstellen. In feite vinden de grootste verbeteringen in taalfuncties vaak plaats binnen de eerste paar dagen na de beroerte en blijven ze meestal beperkt tot de eerste zes maanden na de beroerte.

Om een indruk te krijgen van dit soort taalproblemen, bekijk deze video van een tiener die een beroerte heeft gehad.

Maar hoe herstellen mensen hun taalvaardigheid als de hersengebieden die deze functies ondersteunen beschadigd zijn? Er zijn verschillende antwoorden op deze vraag, gebaseerd op verschillende theorieën en mechanismen van onderliggende reorganisatieprocessen. Hersenfuncties kunnen zich verplaatsen in de buurt van de beschadiging, of zelfs naar de andere kant van de hersenen. Studies met afasiepatiënten hebben bewijs geleverd voor beide mogelijkheden. Welk mechanisme wordt gebruikt, hangt af van vele individuele factoren. De resultaten verschillen van persoon tot persoon, en zijn daardoor moeilijk te veralgemenen.

De klinische kant
Het moeilijkste aspect van de diagnose is het voorspellen van de uitkomst voor de patiënt. In hoeverre kunnen patiënten weer “zichzelf zijn” nadat zij hersenletsel hebben opgelopen? Momenteel hebben clinici moeite met het beantwoorden van deze vraag, en in de meeste gevallen is het gewoon onbekend. Dit maakt het moeilijk om patiënten realistische doelen te stellen, omdat artsen niet kunnen voorspellen wat het eindresultaat zal zijn of hoe lang het zal duren om daar te komen. Hoeveel hoop geef of neem je iemand die net een beroerte heeft gehad? Dit veroorzaakt onzekerheid en mogelijke teleurstelling.

Herstel na hersenletsel duurt vaak meerdere jaren met veelvuldige tegenslagen, ongeacht de mate van beperking. In zulke gevallen kan het antwoord van deskundigen ‘we weten het niet, gewoon doorgaan’ ontmoedigend werken. Meer duidelijkheid en inzicht kunnen geven in hoe het herstelpad eruit ziet, is dus heel waardevol.

Patiënten kunnen nog geruime tijd verbeteren, maar de verbeteringen zullen met de tijd kleiner worden. Volledig herstel is bijna onmogelijk als het na het eerste jaar nog niet is gebeurd. “Alle verbeteringen op het gebied van communiceren zijn grote stappen, maar in termen van ‘word ik de persoon die ik vroeger was’ zijn ze miniem”, zegt Willemijn Doedens, klinisch taalwetenschapper en logopedist. “Het wordt een hele mengelmoes van dingen die moeilijk zijn en het is nogal een troebel beeld.”

Toekomstperspectief

Al met al is het de bedoeling deze onzekerheid te verminderen om beter te kunnen sturen wat voor behandeling patiënten moeten krijgen. Beter inzicht in de vraag of iemand bepaalde vaardigheden kan hertrainen of herstellen, zou helpen bij het nemen van beslissingen over de behandeling. Als iemand bijvoorbeeld heel weinig kans heeft om te herstellen, kan hij tijd en moeite besparen door zich te richten op manieren om zijn beperkingen te compenseren.

“We zijn heel goed in het begrijpen en trainen van dingen die met beperkingen te maken hebben, maar het beoordelen, begrijpen en behandelen op het niveau van communicatie is veel moeilijker, omdat het moeilijker te vatten en minder gecontroleerd is.” Er kan een groot verschil zijn tussen hoe een patiënt presteert in de klinische tests en zijn werkelijke taalgebruik. In echte gesprekken is er minder tijd en meer afleiding dan tijdens tests. “In een echte treinstationsituatie met lawaai, is het zeggen van datzelfde specifieke woord dat ze in de kliniek gebruikten iets anders.” Daarom heeft communicatie betrekking op alle mogelijke vaardigheden om zich in het dagelijks leven uit te drukken. Als patiënten creatief zijn en alternatieve manieren van communiceren kunnen gebruiken, zoals smartphones of afasie-communicatieboekjes, verbetert dit meestal hun communicatievaardigheden.

Dus, hoeveel inzicht kan onderzoek ons geven als het gaat om het helpen van afasiepatiënten? Grote datasets van patiënten zullen waarschijnlijk enige antwoorden geven, maar waarschijnlijk niet op individueel niveau. Verder zou onderzoek naar hersenreorganisatie ons kunnen vertellen welke mechanismen van invloed zijn op het herstel na een beroerte. Deze kennis zou kunnen worden gebruikt voor hersenstimulatie om belemmerende mechanismen van reorganisatie te onderdrukken en nuttige te stimuleren. Dit is nogal wat informatie! Het blijft dus cruciaal om de manieren waarop patiënten taal herstellen na een beroerte te blijven bestuderen, idealiter met behulp van een mix van verschillende methoden om een volledig beeld te krijgen.

Auteur: Natascha Roos
Redacteurs: Candice Frances, Sophie Slaats
Vertalers: Julia von der Fuhr, Bianca Thomsen