Context en taalverwerking: een kwestie van balans: een interview met Dr. René Terporten

/

Dr. René Terporten was een PhD-student aan het Max Planck Instituut voor Psycholinguïstiek. Hij verdedigde zijn proefschrift met de titel ‘The Power of Context: How linguistic contextual information shapes brain dynamics during sentence processing’ op 2 oktober 2020.

1. Wat was de hoofdvraag van je onderzoek?
Voor mijn proefschrift stelde ik de vraag hoe contextuele informatie de manier waarop we taal verwerken beïnvloedt. Denk bijvoorbeeld aan de volgende situatie: ‘Elke ochtend doe ik hetzelfde, ik open het, ik vul het, en druk op de knop. Het zoemt en maalt totdat het klaar is. Ik kan niet zonder en toch laat het een bittere smaak achter.’ Zonder context of achtergrondinformatie zijn deze zinnen nogal cryptisch of in ieder geval vaag. Maar als ik je vertel dat de context gaat over het zetten van koffie, wordt de beschreven routine duidelijk. Je kunt deze zinnen niet alleen gemakkelijk begrijpen, maar je kunt ook voorspellen wat er daarna zal gebeuren. De context doet iets met de manier waarop we taal interpreteren en voorspellen. In mijn onderzoek was ik vooral geïnteresseerd in hoe context de taalverwerking in het menselijk brein beïnvloedt.

René Terporten
2. Kun je de (theoretische) achtergrond in wat meer detail uitleggen?
Het idee dat context invloed heeft op de manier waarop we taal verwerken is niet nieuw. Een snelle blik op de wetenschappelijke literatuur onthult de vele opvattingen en invalshoeken waarmee onderzoekers de invloed van context hebben bestudeerd. In mijn werk ging ik een stap verder dan de gebruikelijke benaderingen. Allereerst hebben onderzoekers eerder vooral gekeken naar zeer specifieke contextuele situaties. Ze namen dan een bepaald onderwerp, zoals beweging of andere acties, en creëerden een context binnen dit onderwerp. Deelnemers werd bijvoorbeeld gevraagd om zinnen voor te lezen die het gebruik van bokshandschoenen of de handeling van fietsen beschreven. Op deze manier toonden onderzoekers aan dat de hersengebieden die beweging of bewegingsperceptie ondersteunen geactiveerd worden wanneer een taalcontext wordt verwerkt die ook over beweging gaat. In mijn werk was ik niet zozeer geïnteresseerd in specifieke onderwerpen of contextsituaties, in plaats daarvan onderzocht ik hoe informatie uit de context in het algemeen onze hersenen beïnvloedt terwijl we taal verwerken.

Ten tweede richtte eerder onderzoek zich vooral op extreme vormen van hoe informatief een context is. In deze onderzoeken werd bijvoorbeeld een heel informatieve of sterke context vergeleken met een heel onduidelijke of vage context die helemaal geen gedetailleerde informatie gaf. In een dergelijk scenario lazen de deelnemers zinnen die qua informatie sterk en specifiek zijn, zoals ‘Vanwege zijn rotorbladen blijft de helikopter in de lucht’, of zinnen die veel vager zijn, zoals ‘Vanwege zijn bewegende delen blijft de machine in de lucht’. Het is nuttig om naar zulke extreme situaties te kijken om zo de grenzen van de invloed van de context vast te kunnen stellen. Toch is dit geen situatie die we in het dagelijks leven tegenkomen. We zullen eerder een context tegenkomen die qua details ergens in het midden van deze twee uitersten ligt. Daarom heb ik in mijn werk niet alleen gekeken naar extreme vormen van contextinformatie, maar ook naar contextsituaties ertussenin. Ik heb dus veel contextuele onderwerpen bekeken om de algemene invloed ervan op taalverwerking te onderzoeken, en ik heb ook contexten onderzocht die geleidelijk meer of minder specifieke informatie bieden.

3. Waarom is het belangrijk om een antwoord op deze vraag te vinden?
Ik denk dat het een fundamentele vraag is welke factoren van invloed zijn op hoe onze hersenen omgaan met taal. Maar verder vind ik het fascinerend hoe dynamisch en snel ons brein zich aanpast aan verschillende contexten. Zodra we bijvoorbeeld een bibliotheek binnen lopen, weten we dat we in deze context stil moeten blijven. Zodra we het gezelschap van een goede vriend betreden, weten we dat we in deze context precies het tegenovergestelde horen te doen. Dit lijkt onmiddellijk te gebeuren en is niet beperkt tot taalverwerking. Maar als het gebeurt tijdens de taalverwerking lijkt het nog sneller te gebeuren! Met mijn werk legde ik delen van deze snelle dynamiek vast en liet ik zien hoe ons brein zich van moment tot moment aanpast aan verschillende contexten.

4. Kun je één specifiek project omschrijven?
In mijn eerste project lazen deelnemers woord-voor-woord zinnen op een scherm. Deze zinnen verschilden in de mate waarin ze gedetailleerde informatie over de context gaven. Hoe meer details de context van een zin gaf, hoe gemakkelijker het voor de deelnemers was om te anticiperen welke specifieke woorden er waarschijnlijk zouden verschijnen. Tegelijkertijd was het makkelijker om een woord aan zijn vorige context te koppelen als de informatie die door deze context werd gegeven sterker was. Een voorbeeld van een zin met een sterke context zou er bijvoorbeeld als volgt uitzien: ‘De gitarist verving een van zijn snaren’. Als deelnemer las je deze zin woord-voor-woord. Het idee is dat je al voorspelt dat het hier om ‘snaren’ gaat zodra je ‘De gitarist verving […]’ leest. Dit zou een voorbeeld zijn van een sterke en gedetailleerde zinscontext, maar een zin als ‘De man verving […]’ verstrekt geen informatie die gedetailleerd genoeg is om te voorspellen dat het volgende woord ‘snaren’ zal zijn. Deelnemers aan dit experiment lazen veel van dit soort zinnen die geleidelijk verschilden in de mate van contextuele details. Terwijl de deelnemers deze zinnen lazen, registreerde ik hun hersenactiviteit en bekeek ik de hersenprocessen.

5. Wat is het belangrijkste of interessantste resultaat van je promotieonderzoek?
In mijn proefschrift heb ik laten zien dat ons brein erg gevoelig is voor de veranderingen in de context van een zin. Ook al waren de zinnen en hun context in mijn proefschrift vrij eenvoudig, de resultaten laten zien dat ons brein zelfs de kleinste veranderingen in contextsterkte detecteert en zich onmiddellijk aanpast. Interessant genoeg pasten de hersenen zich niet aan zoals ik had verwacht. Zoals ik eerder beschreef, gebruikten we zinnen die geleidelijk verschilden in de mate van details die de context verstrekte. Er waren dus zinnen met slechts een zeer vage context en zinnen met een steeds gedetailleerdere context. Ik had verwacht dat naarmate de contexten in de zinnen sterker werden, de hersenen actiever zouden zijn bij het taalverwerkingsproces. Wat ik echter zag, was dat de hersenen juist het meest actief waren bij zinscontexten die qua details ergens in het midden lagen, terwijl de hersenen minder betrokken waren bij zeer sterke zinscontexten. Wat gebeurde hier? Waarom zouden de hersenen minder betrokken zijn bij taalverwerking als ze gebruik kunnen maken van een zeer gedetailleerde taalcontext?

Het antwoord ligt in het type hersengebieden die betrokken zijn bij de verwerking van deze verschillende contexten. In plaats van de hersengebieden die normaal gesproken betrokken zijn bij taalverwerking, werden die hersengebieden actief die doorgaans aangeven hoe moeilijk en veeleisend een taak is. Het lijkt er dus op dat des te gedetailleerder een context is, des te makkelijker het wordt om taal in deze context te verwerken. Als een context alleen vage informatie geeft, is er weinig informatie om te verwerken, wat niet erg veeleisend is voor onze hersenen. Een context met informatie die qua sterkte ergens in het midden ligt vergt meer betrokkenheid van onze hersenen: het bevat genoeg informatie om verwerkt te worden maar deze informatie is niet erg gedetailleerd, wat het behoorlijk veeleisend maakt voor onze hersenen.

6. Wat zijn de gevolgen of implicaties van dit resultaat? Hoe zal dit de wetenschap of de maatschappij verder brengen?
Mijn resultaten helpen toekomstig onderzoek door aan te tonen dat het misleidend kan zijn om alleen te kijken naar de uiterste uiteinden van contextuele sterkte. Een beter beeld wordt gevormd door gebruik te maken van experimenten waarin de sterkte van de contextuele informatie geleidelijk verandert. Daarnaast laat mijn project zien dat veranderingen in de taalcontext niet alleen gevolgen hebben voor hersengebieden die ‘puur’ met taalverwerking te maken hebben, maar ook voor hersengebieden die vaak in verband worden gebracht met aandacht, geheugen, en algemene functies van de hersenen. Toekomstig onderzoek zou gebruik kunnen maken van dit gegeven door zich te richten op de interactie tussen deze verschillende hersengebieden wanneer de sterkte van de contextuele informatie verandert.

7. Wat wil je hierna doen?
Tijdens mijn PhD heb ik me vooral gericht op het lezen van zinnen. Na mijn PhD wil ik verder gaan dan het zinsniveau en me concentreren op langere teksten of verhalen. Verhalen zijn interessant omdat de narratieve context sterk kan veranderen. Om een voorbeeld te geven: terwijl de ene alinea in een verhaal kan gaan over gebeurtenissen in een bibliotheek, kan in de volgende alinea de scène of de context veranderen in een beschrijving van een rockconcert. Deze algemene veranderingen in de context hebben op hun beurt invloed op hoe de individuele zinnen moeten worden begrepen. Ik wil graag onderzoeken hoe het menselijk brein omgaat met deze contextuele informatie in verhalen.

 

Verder lezen
Link naar dissertatie

 

Interviewer: Merel Wolf
Redactie: Julia Egger
Nederlandse vertaling: Ava Creemers
Duitse vertaling: Ronny Bujok
Eindredactie: Merel Wolf