Taal en macht in de Nederlandse koloniën

/

Taalbeleid is een structureel onderdeel van koloniale overheersing omdat het de culturele identiteit van de onderworpen bevolkingsgroepen ondermijnt. Ik zal hier de wisselvallige relatie tussen taal en imperialisme bespreken, met speciale aandacht voor het Nederlandse situatie. Een verhaal van taal, macht en ongelijkheid.

Eén wereld, weinig talen

Eeuwen van Europees kolonialisme hebben ervoor gezorgd dat Engels, Frans, Spaans en Portugees bijna overal ter wereld worden gesproken. Een gemeenschappelijk kenmerk van koloniale overheersing was immers het opleggen van de taal van het vaderland aan de overheerste bevolkingsgroepen. Neem bijvoorbeeld de Fransen. Het Franse koloniale bestuur is een vaak genoemd voorbeeld van cultureel expansionisme. Als onderdeel van hun koloniale onderneming streefden de Fransen ernaar alle veroverde gebieden in de Franse natie te integreren, met het argument dat het gunstiger zou zijn voor de gekoloniseerde bevolking om deel uit te maken van het Franse koloniale rijk. Dit werd bereikt door de identiteit van de veroverde landen te vernietigen en te vervangen door hun eigen nationale waarden en vooral hun eigen taal. Hun koloniale strategie werd zelfs weerspiegeld in particuliere ondernemingen zoals de Alliance Française. Deze door belastingen gesteunde taalacademie, opgericht in 1883 en nog steeds actief, had tot doel “de Franse taal in de koloniën en daarbuiten te propageren” [12]. Met succes: het Frans is vandaag een van de meest gesproken talen ter wereld (5e plaats voor sprekers van een tweede taal).

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Beeld: Het transport der kolonialen van Isaac Israëls.

Vreemd genoeg was en is de Nederlandse taal, ondanks het feit dat het Nederlandse rijk even wijdverspreid was, dat nog steeds niet. Dat komt omdat de Nederlandse koloniale onderneming een ander beleid voerde ten aanzien van de taal die in de overzeese gebiedsdelen moest worden gebruikt. Taalbeleid in de Nederlandse koloniën is minder bekend, maar de moeite waard om nader te bekijken omdat het een ander (maar even problematisch) facet laat zien van de relatie tussen taal en koloniale macht.

Het Nederlandse koloniale rijk

De Nederlandse koloniën waren een van de vroegste en meest uitgebreide koloniale domeinen. In tegenstelling tot andere landen – Spanje, Frankrijk, Portugal en Groot-Brittannië – drukte Nederland zijn macht meer uit door de controle over de handel en de zeeroutes dan door het besturen van de gebieden, en vaak waren de bezittingen van het rijk beperkt tot forten aan de kust en havens (figuur 1). De Nederlandse koloniën begonnen als een handelsonderneming van de West- en Oost-Indische Compagnieën in 1602, waaraan een einde kwam toen de Britten in de nasleep van de vierde Engels-Nederlandse oorlog (1780-1784) de Nederlandse commerciële en militaire heerschappij verdreven. De centrale regering van Nederland nam vervolgens het bestuur van de koloniën op zich, nadat de compagnieën aan het eind van de 18e eeuw failliet waren gegaan. In reactie op de nieuwe wereldorde nam de Nederlandse maritieme macht af en kreeg het bestuur van de veroverde gebieden steeds meer aandacht.

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 1. Gebieden van de Nederlandse West-Indische Compagnie (donkergroen) en Oost-Indische Compagnie (lichtgroen). Oranje stippen waren handelsposten.

Tijdens de koloniale overheersing hebben noch de West- en Oost-Indische Compagnieën, noch de Nederlandse Staat energie en fondsen geïnvesteerd om de Nederlandse taal tot de gemeenschappelijke taal in deze gebieden te maken. Indonesië (voorheen Oost-Indië), Suriname, Sint Maarten en Sint Eustatius – die respectievelijk liggen in Zuidoost-Azië, Zuid-Amerika en de Antillen in Midden-Amerika – bleven gebieden met een eigen taal, wat in sommige gevallen de taal was van voormalige kolonisatoren die een streng taalbeleid hadden gevoerd. Zo was in Indonesië het Portugees en niet het Nederlands de handelstaal. Evenzo is Sint Eustatius een Engelstalig eiland, omdat het in de vierde Engels-Nederlandse oorlog door de Britten werd veroverd. Het werd later heroverd door de Fransen, bondgenoten van de Nederlanders, en kwam weer onder Nederlands bestuur.

Taal en macht in de Nederlandse koloniën, een dekoloniaal perspectief

Waarom hebben de Nederlandse heersers dan nooit geïnvesteerd in het uitbreiden van hun hegemonie door middel van taal? We kunnen enkele antwoorden vinden in een artikel dat in 2020 werd gepubliceerd in het culturele tijdschrift “De Lage Landen” door een Nederlands-Indonesische journalist, Joss Wibisono. Hij suggereert dat het op winst gerichte beleid van de Oost-Indische Compagnie het voornaamste obstakel was: “Winstmaximalisatie was belangrijk voor de compagnie, en de kosten in de kolonie moesten zo laag mogelijk worden gehouden. Het was goedkoper om [Nederlandse] werknemers Maleis te leren [waaruit de Indonesische taal is voortgekomen] dan om de bevolking Nederlands te leren. Toen de Verenigde Oost-Indische Compagnie rond 1800 failliet ging, nam de Nederlandse Staat de kolonie over en behield het taalbeleid van de compagnie […]”.

Joss Wibisono suggereert dat dit taalbeleid een gevolg was van economische belangen, en met name van kostenbesparing. Dit argument doet echter geen recht aan het complexe resultaat dat deze administratie heeft opgeleverd. Ik zou een ander perspectief willen bieden vanuit het standpunt van de sociologie van taal, door te suggereren dat deze specifieke taalpolitiek geen gevolg was maar een doel op zich, een instrument van overheersing en segregatie van de bevolking.

Veel auteurs hebben geschreven over de rol van taal als instrument van overheersing en politiek geweld. De socioloog Pierre Bourdieu onderzoekt in zijn werk “Language and Symbolic Power” hoe taal een fundamentele bouwsteen kan zijn van sociale verhoudingen. Bourdieu stelt dat wanneer twee partijen spreken, zij uiting geven aan hun taalkundige vaardigheden, gewoonten en disposities, die Bourdieu hun taalkapitaal noemt. Door middel van taal bevestigen zij hun sociale status en erkennen zij hun sociale klassen. De auteur haalt voorbeelden aan van de taalkundige transformaties die in Frankrijk plaatsvonden na de Revolutie, vooral op het platteland. De invoering van een nationale taal in onderwijs en bestuur bevoordeelde in die tijd de mensen die zowel het pas ingevoerde nationale Frans als de lokale dialecten konden spreken. Deze mensen – vaak publieke figuren zoals artsen, onderwijzers en priesters – werden de bemiddelaars tussen de Staat en het gewone volk. Door de talen die zij spraken, verwierven zij gezag en consolideerden zij hun macht in de opkomende Franse Republiek.

In de Franse scholen van die tijd had dialect dan ook een sociale connotatie: het werd geassocieerd met de “bedorven en grove” taal van het gewone volk. Anderzijds was het Parijse Frans de taal van de hogere klasse, de taal die de studenten die hun sociale status wilden verbeteren, moesten beheersen. Het is duidelijk dat het ene soort taal een hogere status – een hoger taalkapitaal – weerspiegelde dan het andere. Het spreken van “correct” Frans werd noodzakelijk om iemands sociale status te verbeteren, omdat het de spreker in staat stelde invloed en macht uit te oefenen over andere mensen, met name die met een lager taalkapitaal.

Als taal een machtsmiddel is, kan het niet onderwijzen van het Nederlands in de koloniën volgens mij worden uitgelegd als een middel om te voorkomen dat de oorspronkelijke bevolking enige invloed en macht in eigen land zou verwerven. Deze taalpolitiek had tot gevolg dat het Nederlands de taal was van de machthebbers, en dat de meeste oorspronkelijke bewoners geen Nederlands konden spreken. Belangrijk is dat de Nederlandse kolonisten de taal van de oorspronkelijke bevolking wel spraken, althans in die mate dat zij met hen konden communiceren. Dit stelde de Nederlandse kolonisten in staat efficiënt met de oorspronkelijke bevolking om te gaan, terwijl zij de macht in eigen handen hielden. Deze taalpolitiek sloot de oorspronkelijke bevolking dus in wezen uit van deelname aan de hogere laag van de samenleving en zorgde ervoor dat zij niet de macht hadden om daar verandering in te brengen.

De meeste mensen zullen het er waarschijnlijk mee eens zijn dat het opdringen van de koloniale taal aan de plaatselijke bevolking, zoals de Fransen deden, een afschuwelijke daad was van de kolonisten, omdat daardoor de plaatselijke identiteit werd vernietigd. Het bood echter ook de mogelijkheid om toegang te krijgen tot het onderwijssysteem van de kolonisator, dat om historische redenen over meer middelen beschikte dan dat in de gekoloniseerde landen.[1] Het stelde de plaatselijke bevolking ook in staat om de denkwijze van de kolonisatoren te begrijpen en machtsposities te bekleden, wat fundamentele stappen waren op de weg naar culturele en politieke emancipatie. Het is geen toeval dat de eerste golf van dekoloniaal onderzoek en ontwikkeling ontstond in de Franstalige landen, en werd gedragen door mensen als Jacques Derrida en Frantz Fanon, respectievelijk Algerijnse en Martinicaanse migranten die studeerden in het grootstedelijke Frankrijk. Omgekeerd zorgde de Nederlandse overheid er door een restrictief taalbeleid voor dat de plaatselijke bevolking geen machtsposities of cultureel prestige kon verwerven, en evenmin kon profiteren van het onderwijssysteem van het thuisland met zijn grotere middelen.

Ik wil benadrukken dat beide vormen van kolonialisme problematisch zijn en dat zowel de Fransen als de Nederlanders taalbeleid gebruikten als middel tot sociale overheersing. In het ene extreme geval werd de plaatselijke identiteit weggevaagd ten gunste van de de koloniale identiteit; in het andere werd de plaatselijke identiteit behouden, maar werd zij onderdrukt ten gunste van de koloniale identiteit. In zijn meest kritische essay benadrukt de dekoloniale intellectueel Frantz Fanon dit gevoel van ‘inferioriteit’, zowel menselijk als cultureel, dat de mensen op de Franse Antillen ervaren: “De neger van de Antillen zal verhoudingsgewijs witter worden – dat wil zeggen, hij zal dichter bij het zijn van een [‘]echt mens[‘] komen – in directe verhouding tot zijn beheersing van de Franse taal.” [11] In het Nederlandse geval werd het streven om ‘wit’ te zijn van begin af aan ontkend.

Ingrijpende gevolgen in Sint Maarten

Terwijl Indonesië sinds 1950 een politiek onafhankelijk land is, maakt het eiland Sint Maarten nog steeds deel uit van het Koninkrijk der Nederlanden. Als zodanig is het een hedendaags en meeslepend geval van sociale ongelijkheden die overblijfselen zijn van het koloniale verleden. Dit piepkleine stukje land heeft een roerige koloniale geschiedenis vanwege zijn strategische positie in het Caribisch gebied. Sinds de 17e eeuw is het eiland opgesplitst in twee gebieden die onder controle staan van de Franse en de Nederlandse regering. Momenteel is het zuidelijke deel van het eiland een constituerend land in het Koninkrijk der Nederlanden.

In de loop van de geschiedenis van het eiland is er bij de kolonisten nooit belangstelling geweest voor het Nederlands als gemeenschappelijke taal. Sterker nog, tot 1923 was de voertaal op het eiland voornamelijk Engels. Na de jaren 1950, met de dekoloniale bewegingen in de wereld, de Indonesisch-Nederlandse oorlogen, en de reorganisatie van West-Indië in de Nederlandse Antillen, werd de officiële taal Nederlands en dat is het nog steeds.
Niettemin bestaat de bevolking van Sint Maarten hoofdzakelijk uit migranten die niet op Sint Maarten zijn opgegroeid en die alleen de gemeenschappelijke talen in de regio spreken, Engels en Spaans.

In Sint Maarten spreken de meeste burgers geen Nederlands (slechts 4,2% [5]) en dit heeft jarenlang voor een aanzienlijke politieke onevenwichtigheid gezorgd. Volgens Maria van Enckevort, wetenschapper en lokaal activist, “is het officiële taalbeleid van het Nederlandse Sint Maarten een politiek instrument dat wordt gebruikt om bepaalde groepen mensen in het democratische proces op te nemen of uit te sluiten. […] Voornamelijk diegenen die het Nederlandse onderwijssysteem volgen, en bij voorkeur hun opleiding in Nederland voortzetten, zullen later een positie in de regering krijgen.” [4]

Zij wijst het schoolsysteem aan als de oorzaak van deze problemen. Een soortgelijke conclusie kunnen we trekken uit een recent document van het Nuffic, de Nederlandse organisatie voor internationalisering in het onderwijs [9]. Daarin staat dat slechts een deel van het basis- en voortgezet onderwijs in het Nederlands wordt aangeboden, waardoor het voor de meeste mensen moeilijk is om vloeiend Nederlands te leren. Bovendien scheidt het tertiaire onderwijssysteem netjes degenen met het juiste taalkapitaal van degenen zonder. Van de twee universiteiten in de regio biedt de universiteit die door de Nederlandse regering wordt erkend als gelijkwaardig aan Europese bachelor- en masterdiploma’s, alleen cursussen in het Nederlands aan. De andere universiteit biedt cursussen in het Engels aan, maar het onderwijsaanbod is beperkt tot beroepsopleidingen.

De situatie verandert echter langzaam, mede als reactie op het dekoloniale politieke activisme [4]. Sinds 2010 wordt bijvoorbeeld Engels erkend als tweede officiële taal, hoewel er geen perfecte symmetrie is tussen de twee [6,7]. Ter illustratie: volgens de Landsverordening tot regeling van de officiële talen op Sint Maarten uit 2010 moet de overheid, als een inwoner een voorkeur uitspreekt om in het Nederlands of het Engels te communiceren, zoveel mogelijk die taal gebruiken. Tegelijkertijd, “wanneer schriftelijke communicatie een beslissing bevat of aanzienlijke rechtsgevolgen kan hebben”, geldt dit niet, en wordt schriftelijke communicatie nog steeds in het Nederlands gepresenteerd.

Wanneer het doel sociale integratie en democratie is, staan deze inspanningen niet gelijk aan het in het Engels en het Nederlands laten plaatsvinden van het bestuur. Over het algemeen geldt dat wanneer een samenleving onevenwichtig is wat betreft taalkundig kapitaal (sommigen kunnen de taal van het bestuur spreken en anderen niet), de basis wordt gelegd voor een samenleving met strikte economische en sociale klassen. Ook het aanbieden van een beroepsopleiding in het Engels en een academische opleiding in het Nederlands is niet de manier om sociale ongelijkheden gelijk te trekken tussen gezinnen die de koloniale taal beheersen en gezinnen die dat niet kunnen – migranten, bijvoorbeeld. Ik ben van mening dat Nederland moet streven naar een gelijkwaardiger taalbeleid in de voormalige koloniën om ervoor te zorgen dat elke burger kan deelnemen aan alle aspecten van de samenleving, inclusief democratische processen.

Conclusie

De kolonisatie veroorzaakte structurele ongelijkheden in de gekoloniseerde landen, waarvan de invloed tot op de dag van vandaag zichtbaar is. In dit artikel heb ik een geval geschetst dat vaak onopgemerkt blijft. Wij zijn in de eerste plaats gewend te denken aan taalkolonialisme als het opleggen van een moederlandstaal aan de oorspronkelijke bevolking. We hebben gezien dat het in het Nederlandse Rijk precies andersom gebeurde. Hoewel het de taal van het bestuur was, werd de officiële taal van de macht ontoegankelijk gehouden voor het grootste deel van de oorspronkelijke bevolking. Terwijl je op het eerste gezicht zou kunnen denken dat dit beter zou zijn geweest, was dit beleid een krachtig instrument van scheiding en overheersing dat de bevolking in sociale klassen verdeelde (en nog steeds verdeeld), en beperkte welke sociale klassen naar politieke macht konden (en kunnen) streven.

[1] De vergelijking tussen de onderwijssystemen verwijst niet naar een vergelijking tussen kennis- of overtuigingssystemen. De kwestie van het onderwijs verwijst naar de materiële voorwaarden voor toegang tot culturele producten en middelen. De academische wereld heeft, net als elke andere grote instelling, investeringen, infrastructuren en technologieën nodig. De koloniale landen konden welvarende academies onderhouden, deels omdat zij zich eeuwenlang veel van de middelen waarover de kolonies beschikten, toe-eigenden. De kwestie van het onderwijs in de kolonies is een probleem met vele facetten, dat afhangt van de geografische en historische kenmerken. Ik ben niet van plan deze kwestie in de tekst te behandelen. Ik wil hier de nadruk leggen op de toegevoegde waarde die het leren van een koloniale taal (Frans, Engels, Nederlands, Duits) kon bieden in termen van persoonlijke en loopbaanontwikkeling, en zoals Fanon betoogt, in termen van ‘menselijke’ ontwikkeling.

Lees verder
1. Nicolas Guillén (1970). Problems Of Underdevelopment.
2. Joss Wibisono (2020). Why Indonesia Never Really Became Dutch, but Is Now Becoming Anglicised.
3. Bourdieu, P. (1991). Language and symbolic power. Harvard University Press.
4. Maria van Enckevort. Cultural Imperialism & the Policy of Language on Sint Maarten.
5. CIA. The World Fact Book.
6. Government of the Netherlands (2010). Country Regulation determining the official languages on Sint Maarten.
7. Law Enforcement Council of the Government of the Netherlands (2017). Report consequences of multilingualism for the law enforcement in the Dutch Caribbeans.
8. Law Enforcement Council of the Government of the Netherlands.
9. Education system Curaçao, St. Maarten and the BES islands are described and compared with the Dutch system.
11. Fanon, Frantz. Black skin, white masks. Grove press, 2008.

Voetnoot:
Tekenen van voortdurende veranderingen in het taalbeleid komen ook uit de rechtspraak. In 2017 bracht de Raad voor de Rechtshandhaving een rapport uit over het gebruik van het Nederlands in het rechtssysteem van de voormalige Nederlandse Antillen (Bonaire, Curaçao, Sint Maarten, Sint Eustatius en Saba) [7]. Interessant is dat het rapport zowel in het Engels als in het Papiamento is vertaald. Papiamento is de lokale creooltaal, de officiële taal van Aruba en Curaçao en wordt door de meeste mensen op het eiland gesproken.
De Raad [8], die belast is met de algemene inspectie van de organisaties van de justitiële keten, wijst verschillende punten aan waar de invoering van meertaligheid “verdachten, getuigen en informanten” een eerlijker juridische behandeling zou kunnen geven. In het verslag staat: “Een essentiële fase in het proces van opsporing, vervolging en berechting is die van de dagvaarding. Een verdachte wordt schriftelijk in kennis gesteld van hetgeen hem ten laste wordt gelegd. Het is op dat moment dat hij wordt geïnformeerd over zijn rechten. In de huidige praktijk gebeurt dit uitsluitend in het Nederlands. […] De Raad pleit ervoor dat de verdachte wordt ingelicht in de taal die hij wel beheerst.”

Schrijver: Alessio Quaresima
Redacteur: Laurel Brehm
Nederlandse vertaling: Cielke Hendriks
Eindredactie: Eva Poort, Merel Wolf