Bepalen je genen wie je bent?

/

Het woord ‘genetica’ heeft vaak een fatalistische bijklank. Maar is dat wel zo? Kan iets echt ‘in je genen zitten’? Als iemand een genetische aanleg heeft voor een bepaalde eigenschap, is die persoon dan voorbestemd om die eigenschap te hebben?


Genen bepalen slechts een deel van je lot

Het is vaak gezegd dat de genen die je van je ouders erft, bepalen wie je bent. Echter klopt dat eigenlijk niet, vooral niet voor polygene eigenschappen. En veel eigenschappen zijn polygeen.

Op basis van je DNA kunnen onderzoekers schatten hoe groot de kans is dat je een bepaalde eigenschap ontwikkelt. Dit noemen we ‘genetische aanleg’ of ‘genetische vatbaarheid’. Bij polygene eigenschappen kan de relatie tussen een genetische aanleg en de daadwerkelijke uitslag echter erg vaag zijn. Dit komt doordat andere, niet-genetische factoren een rol in dit proces spelen: Complicaties bij de geboorte, eetgewoonten, hoeveelheid die je wordt voorgelezen, tijd in school, sporten, verschillende soorten ziekten, enzovoort. De lijst is eindeloos.

Een genetische aanleg voor een polygene eigenschap garandeert dus niet dat je die eigenschap zult ontwikkelen, maar het betekent wel dat de kans daarop groter is. Tegenwoordig zijn er bedrijven die zich bezighouden met persoonlijke genomica (zoals 23andMe en Ancestry DNA) die op basis van een monster van je DNA berekenen hoe groot de kans is dat je een eigenschap ontwikkelt. Als je een van deze tests hebt gedaan, houd er dan rekening mee dat aanleg voor een polygene eigenschap niet in steen gebeiteld is.

Naast deze factoren voegen wetenschappers twee nog sterkere argumenten waarom genen je lot niet bepalen: De omgeving speelt een belangrijke rol in je eigenschappen, en de populaties die in onderzoek worden gebruikt, spelen een rol in hoe wij genetische aanleg schatten.


De rol van de omgeving

Vaak is de ontwikkeling van een eigenschap een combinatie van genetica en omgeving. Laten we lezen als voorbeeld nemen. Onderzoekers hebben aangetoond dat genetica een rol speelt in hoe goed mensen kunnen lezen: volgens studies bij tweelingen kan tot 50 procent van het leesvermogen verband houden met genetische factoren. Anders gezegd: je kunt een knobbel voor lezen hebben.

Maar er is meer: naast het leren lezen op school, oefen je je leesvaardigheid met elk boek dat je leest. Dus naast genetica dragen ook andere factoren bij aan hoe goed een kind kan lezen, zoals hoeveel boeken de ouders thuis hebben, hoe vaak ze hun kind voorlezen en hoe vaak het kind zelf oefent.

Dit betekent dat zelfs als iemand een lage genetische aanleg heeft om te lezen, hij of zij toch veel kan lezen omdat de ouders veel boeken in huis hebben en zo de leesvaardigheid ontwikkelen. Onlangs hebben onderzoekers ontdekt dat leesvaardigheid voorspelt hoeveel plezier je beleeft aan lezen, en niet andersom. Aan de andere kant kan het ook zijn dat mensen met een hoge genetische aanleg voor leesvaardigheid zowiezo niet goed lezen als ze niet oefenen.


De rol van de populaties die in onderzoek worden gebruikt

Wanneer genetici een verband tussen DNA en een bepaalde eigenschap zien, kan dit afhankelijk zijn van de deelnemers aan het onderzoek (met andere woorden, de populatie). Om een schatting te maken van je genetische aanleg voor een bepaalde eigenschap, heeft iemand je DNA geanalyseerd en deze genetische aanleg berekend op basis van een of andere DNA-referentie. En die referentie komt altijd uit een gepubliceerd onderzoek. Het spreekt dus voor zich dat de uitslag van jouw DNA-test wordt beïnvloed door welke deelnemers (welke populatie) aan dat referentieonderzoek hebben deelgenomen. Bovendien wordt bij een DNA-test jouw genetische aanleg vergeleken met die van andere gebruikers die ook bij hetzelfde bedrijf een test hebben laten doen.

De kenmerken van de referentiepopulatie zijn dus van belang. Echter weten onderzoekers meestal niet hoe de bevindingen van de ene populatie van toepassing zijn op populaties met andere kenmerken. Bijvoorbeeld, de meeste gepubliceerde genetische studies zijn gebaseerd op personen van Europese afkomst die wonen in relatieve rijke landen. Bevindingen uit een studie naar leesvaardigheid in zulk land waar geletterdheid heel gewoon is, zijn misschien niet zo geschikt om te voorspellen hoe goed mensen lezen in een land waar maar weinig mensen toegang hebben tot boeken. Ongeacht genetische factoren is het onwaarschijnlijk dat iemand goede leesvaardigheden ontwikkelt zonder toegang tot onderwijs en boeken (of ander geschreven materiaal).

Kortom, in hoeverre is de genetische aanleg voor elke persoon van toepassing? Dat hangt af van hoeveel de achtergrond van die persoon overeenkomt met die van de populatie in het referentieonderzoek.


Schrijver: Lucia de Hoyos
Redactie: Jitse Amelink, Else Eising
Vertaling Nederlands: Izabela Jordanoska
Vertaling Duits: Anna Serke


Aanbevolen literatuur