Een interview met Dr. Ezgi Mamus
Wat was de hoofdvraag in je proefschrift?
We ervaren de wereld via onze zintuigen: we zien, horen, ruiken, voelen en proeven dingen. Elk zintuig biedt ons unieke informatie, maar ook bepaalde beperkingen. Samen bepalen ze hoe we objecten en gebeurtenissen begrijpen en vormen zo onze concepten. Bijvoorbeeld, als er een auto voorbijrijdt, zien we hem snel bewegen en horen we ook het suizende geluid dat de auto maakt. Zowel visuele als auditieve aanwijzingen informeren ons over de snelheid van de auto. Wat gebeurt er wanneer één van deze aanwijzingen ontbreekt, zoals bij mensen die vanaf de geboorte blind zijn? In mijn proefschrift onderzoek ik hoe onze perceptuele ervaring beïnvloedt hoe wij taal gebruiken in spraak en handgebaren en welke betekenissen hieraan verbonden zijn.
Kun je de (theoretische) achtergrond iets meer uitleggen?
Theorieën verschillen van mening over in hoeverre de manier waarop we denken en spreken verband houdt met onze fysieke ervaringen. Een manier om dit te bestuderen is door mensen te vergelijken die de wereld ervaren met en zonder een bepaald zintuig. Ik richtte me op het gezichtsvermogen en onderzocht hoe blindheid vanaf de geboorte de taal beïnvloedt die mensen gebruiken om objecten en gebeurtenissen te beschrijven.
Gezichtsvermogen is uniek omdat het een volledig beeld geeft van objecten en gebeurtenissen, zowel dichtbij als ver weg. Omdat we continu zien, kunnen we tegelijkertijd beweging, locatie en de onderlinge ruimtelijke relaties volgen. Dit maakt dat gezichtsvermogen dominant is ten opzichte van andere zintuigen in hoe we een ruimte begrijpen. Het is daarom belangrijk om te onderzoeken hoe taal verandert wanneer mensen ruimtelijke informatie leren en beschrijven zonder visuele ervaring.
Slechts een paar studies hebben onderzocht hoe blinde mensen taal gebruiken om over ruimtelijke informatie te praten en de resultaten waren wisselend. Daarnaast had geen enkele studie getest hoeveel of wat voor soort informatie een ziend persoon kan afleiden wanneer die een gebeurtenis ziet in vergelijking met wanneer die alleen het geluid van de gebeurtenis hoort. Mijn proefschrift had als doel deze hiaten in bestaand onderzoek op te vullen door met name te richten op de ervaring van mensen die vanaf de geboorte blind zijn.
Waarom is het belangrijk om deze vraag te beantwoorden?
Onze ervaringen omvatten meerdere zintuigen en we leren van verschillende soorten input. Toch realiseren we ons vaak niet hoeveel we afhankelijk zijn van ons gezichtsvermogen of hoeveel we kunnen leren van andere zintuigen zoals het gehoor.
De dominantie van het gezichtsvermogen is terug te zien in wetenschappelijk onderzoek. Zo hebben de meeste studies naar hoe mensen communiceren met zowel taal als handgebaren alleen visueel materiaal gebruikt, zonder rekening te houden met de vraag hoe het type input hun resultaten zou kunnen beïnvloeden. In één van mijn studies ontdekte ik dat het type zintuiglijke input waarmee we een gebeurtenis leren kennen, invloed heeft op hoe ziende mensen erover spreken.
Aan de andere kant toont onderzoek aan dat uitsluitend vertrouwen op geluid of aanraking beïnvloedt hoe blinde mensen mentale kaarten van de ruimte vormen. In tegenstelling tot gezichtsvermogen, dat informatie in één keer geeft, komt auditieve en tactiele informatie achter elkaar binnen. Als gevolg daarvan bouwen blinde mensen ruimtelijke kaarten stapsgewijs op en hebben ze een meer egocentrisch perspectief op de ruimte, waarbij de locaties van objecten worden bepaald ten opzichte van hun eigen positie.
Ze zouden bijvoorbeeld kunnen zeggen: “De boekenkast staat links van me” in plaats van “De boekenkast staat in de hoek van de kamer”. Zo kunnen spraak en gebaren die ruimtelijke informatie overbrengen, worden beïnvloed door veranderingen in de ruimtelijke cognitie van blinde mensen. Het identificeren van de unieke bijdrage van ieder zintuig is essentieel om beter te begrijpen hoe de menselijke geest werkt.
Kun je ons iets vertellen over één specifiek project (onderzoeksvraag, methode, bevindingen, implicaties voor wetenschap of samenleving)?
In één van mijn studies creëerde ik ruimtelijke scènes met behulp van geluiden van gebeurtenissen. Zo hoorden deelnemers bijvoorbeeld voetstappen die weglopen, een deur die open ging en iemand die een kamer binnenliep. Ze zaten in het midden van vijf luidsprekers, waardoor ze de geluiden konden waarnemen alsof de gebeurtenissen om hen heen vanuit verschillende richtingen plaatsvonden. Mijn doel was om zowel ziende als blinde deelnemers dezelfde soort input te geven. In tegenstelling tot eerdere studies, waarbij ziende en blinde deelnemers de gebeurtenissen via verschillende vormen van input ervaarden, maakten alle deelnemers in mijn studie gebruik van geluid. Na het luisteren beschreven ze wat ze hadden waargenomen.
Ik ontdekte dat blinde deelnemers consequent egocentrische verwijzingen gebruikten bij het beschrijven van locaties, terwijl ziende deelnemers dat zelden deden. Bijvoorbeeld, een blinde deelnemer zou kunnen zeggen: “Iemand verliet de kamer links van mij, rende in mijn richting en nam de lift rechts van mij.” Een ziende deelnemer zou daarentegen kunnen zeggen: “Iemand rende de lift in”. Dit suggereert dat blinde deelnemers ruimtelijke gebeurtenissen op een meer sequentiële manier verwerkten: ze deelden deze op in kleinere delen en concentreerden zich sterker op de locatie van objecten ten opzichte van hun eigen positie.
Deze bevindingen hebben implicaties voor het ontwerpen van meer intuïtieve navigatiemiddelen voor blinde mensen. Bij het geven van routebeschrijvingen aan iemand die blind is, is het belangrijk om meer herkenningspunten te noemen en locaties te beschrijven ten opzichte van de persoon zelf, zodat de routes gemakkelijker te navigeren zijn.
Wat heeft je geïnspireerd om dit onderzoeksonderwerp te kiezen?
Als bachelorstudent was ik onder de indruk van de blinde studenten aan mijn universiteit en hoe soepel ze zich door hun omgeving bewogen. Omdat gezichtsvermogen vaak wordt beschouwd als essentieel voor navigatie, was ik benieuwd hoe zij zich zo goed konden redden zonder dat zintuig. Hoewel er onderzoek bestond naar hoe blinde mensen ruimte leren kennen en navigeren, waren er slechts enkele studies over hoe ze taal gebruiken om ruimtelijke informatie te beschrijven. Dit wekte mijn interesse en ik wilde dit onderwerp verder onderzoeken.
Wat was het waardevolste moment tijdens je PhD-traject?
Ik had een bijzonder moment met één van mijn blinde deelnemers. In het experiment dat ik eerder noemde, was er nog een extra taak: nadat de deelnemers de gebeurtenissen hadden beschreven, luisterden ze er opnieuw naar en lokaliseerden ze in stilte de bewegingsrichting. Deze taak leek voor mijn deelnemer veel te gemakkelijk en hij vroeg zich af waarom ik hem zoiets eenvoudigs liet doen. Toen ik uitlegde dat het niet voor iedereen makkelijk is, vooral niet voor ziende mensen, was hij verbaasd om te horen dat blinde mensen vaak beter presteren dan ziende mensen bij taken waarbij geluidslokalisatie centraal staat. Dit moment is me bijgebleven omdat het een belangrijk inzicht benadrukt: iedereen heeft unieke sterke punten en ervaringen. Er is niet één “juiste” manier om de wereld waar te nemen of te navigeren; we doen dat allemaal op onze eigen manier.
Wat wil je hierna doen?
Ik ben momenteel postdoctoraal onderzoeker bij de Multimodal Language Department aan het Max Planck Institute for Psycholinguistics. Ik werk nog steeds aan het gebruik van gebaren door blinde mensen, maar nu hanteer ik een meer kwalitatieve benadering. Zo vergelijk ik bijvoorbeeld de kinematische kenmerken van gebaren, zoals grootte, snelheid en precisie, tussen blinde en ziende sprekers, terwijl ze ruimtelijke gebeurtenissen beschrijven.
